vrijdag 16 maart 2012

De indicator.

Nee, geen post over beetverklikkers. Dit verhaal gaat over een sloot. Om precies te zijn een onooglijk prutslootje op ongeveer de minst idyllische locatie die je je voor kunt stellen, namelijk de betonnen jungle van Amsterdam Zuidoost. Ik loop er dagelijks langs op weg naar m'n werk. Kantoorpanden op links, de spoorlijn tussen Amsterdam en Utrecht op rechts. Beton, blubber en suffe kantoorlullen in lelijke C&A-pakken completeren dit op het eerste gezicht al weinig inspirerende decor.


























Als je echter voorbij deze wat treurige elementen kijkt -of, zoals ik doe, ze voor even zo hard mogelijk negeert en focust op elementen van een wereld die beduidend meer voor je betekent- kan er een andere wereld voor je opengaan. In en rondom de sloot gebeurt namelijk voor de oplettende voorbijganger genoeg. En het blijft me verbazen hoeveel ik door twee keer vijf minuten wandelen per dag in 't voorbijgaan te weten kan komen over de staat van de natuur op dat moment. En ik hou er wel van om een beetje op de hoogte te blijven wat dat betreft.

Dat er zoals op de foto te zien is wat ordinaire eendjes rondzwemmen zal denk ik niemand bijzonder vinden. Leuker wordt het al als de tevens aanwezige meerkoeten gaan nestelen en met veel kabaal op de spreekwoordelijke vuist gaan met die eenden, en de waterhoentjes wat later hun pasgeboren kuikens met hand en tand verdedigen tegen een snaaiende reiger. Zo af en toe plonst er eens een onbeholpen aalscholver door de sloot en in de roerige winter van 2009 zag ik er zelfs regelmatig een ijsvogeltje langsflitsen. Dat klopt, er zit dus ook vis. Deze week zag ik er de eerste ruisvoorns van dit jaar. En de ervaring leert dat wat later in het voorjaar de karpers ook polshoogte komen nemen, zich in het ondiepe laven aan de lentezon en als het water uiteindelijk warm genoeg is beginnen aan de paai. Gewoon tegen de betonnen beschoeiing aan. Want laten we wel wezen, het hoeft niet altijd rozegeur en maneschijn te zijn. Een potje ordinair naaien in een portiek heeft immers ook zo z'n eigen charme. En dan hoeft een karper niet eens ingewikkeld te doen met een omhooggetrokken jurkje of bang te zijn dat hij struikelt over de broek op z'n enkels, dus neem het ze eens kwalijk.

Enfin. Stiekem best een leuk en leerzaam stukje stadsnatuur dus. Behalve de eerder genoemde beestenboel zie ik er ook met regelmaat konijnen, kauwen, merels, kraaien, houtduiven, meeuwen, eksters, heggemussen, roodborstjes, mezen en vinken voorbijkomen. Maar ook puttertjes, scholeksters en kuifeendjes behoren tot de (sporadisch) aanwezigen. Ga ik er vissen? Van m'n leven niet. Maar ik gebruik mijn observaties tijdens de wandelingetjes van en naar mijn werk dus graag als indicator. Als de karpers uit de modder komen, dan betekent dat dat de zeelten in Utrecht inmiddels ook wakker zouden moeten zijn. Als het groot hoefblad aan de oevers begint te verdorren wordt het weer eens tijd om de snoekspullen onder het stof vandaan te halen. En als de ruisvoorns er en masse in de oppervlakte scholen als ik na werk langsloop, haast ik me 's zomers nét wat sneller naar huis om voor donker nog even met de vliegenhengel de polder in te gaan.

Ik maak mezelf graag wijs dat ik precies weet wat ik doe.